In 1504 is het Sint-Jacobusaltaar geplaatst door de Sint-Jacobusbroederschap die tegelijkertijd werd opgericht. Op dit altaar werd een vicarie gevestigd.
In de voorlopige Monumentenlijst wordt dit Sint-Jacobusaltaar uit 1504 vermeld. Roemeling en Magnin noemen het altaar ook.
Op het nieuwe Sint-Jacobusaltaar werd een vicarie gevestigd. Uit dit Sint-Jacobusvicarie werd een toelage betaald voor de bediening van het Sint-Jacobusaltaar.
Soms leidde dat voor een pastoor tot een opeenhoping van inkomstenbronnen. Zo ontving Wicherus Johannis vanaf 1545 een priesterrente en daarnaast vanaf 22 october 1545 het officium van de Sint-Jacobusbroederschap (overeenkomstig akte 1115 in het gemeentearchief van Meppel), vanaf 20 mei 1552 is hij tevens vicarius van het Sint-Jacobusaltaar en vanaf 20 januari 1561 ook nog collator en medebedienaar van zowel het Mariavicarie als van het Sint-Jacobusvicarie.
In het gemeentearchief van Meppel komen akten voor van schenkingen aan het Sint-Jacobusaltaar en wel in akte 1111 (uit 1506), 1112 (1508), 1113 (1510), 1114 (1530) en 1116 (1552). Roemeling refereert aan meerdere van deze akten.
Vanuit de vicarie op het Sint-Jacobusaltaar werd ook wel land en een huis verhuurd tegen een jaarlijks pacht of jaarrente. In de akten 1117 (uit 1561) en 1118 (uit 1565) in het archief van de gemeente Meppel vinden we daar voorbeelden van.