Sinds 1348 bevond zich in Dordrecht een Sint-Jacobsgasthus aan de Grotekerksbuurt. Het gasthuis werd bestuurd door de Sint-Jacobsheren en het diende naast de sociëteitsfunctie voor de heren voor het bieden van onderdak en voedsel aan pelgrims die onderweg waren naar Santiago de Compostela. Indien nodig werden de pelgrims ook verzorgd.
In 1363 en 1394 werd het gasthuis uitgebreid en in 1433 werd het erf nog uitgebreid tot de Nieuwe Haven. Op het erf achter het gasthuis stond een z.g. termijnhuis van het klooster van de Karmelieten uit Schoonhoven. De 2 broeders die daar woonden droegen de diensten in de kapel op.
Bij de grote stadsbrand in 1457 gingen het gasthuis, de kapel en het termijnhuis verloren, maar werden snel weer opgebouwd.
Bij het gasthuis bevond zich een wel waarvan het water in de Middeleeuwen vermaard was om de geneeskrachtige werking die er aan toe geschreven werd. In de 19e eeuw bestond die wel nog steeds en toen werd het water onderzocht. Het bleek gewoon, maar wel zuiver water. Het zegt mogelijk wel iets over de kwaliteit van het drinkwater in de Middeleeuwen in zijn algemeenheid.
Gegevens voor de beschrijving zijn ontleend aan Lips (p. 125-127), Balen (p. 137 en 158), van Dalen (p. 727 en 940) en Frijhoff a (p. 166 en 324) en b (p. 253).
De geschiedenis van het Sint-Jacobsgasthuis na de grote stadsbrand van 1457 loopt door tot en met het huidige Pelgrimshuys. In de lijst met jacobalia is er bewust voor gekozen de verschillende fasen apart te behandelen, omdat er niet een doorlopend verband is met Sint-Jacob. Dit zijn steeds vrij beknopte beschrijvingen. Een langer verhaal over ook andere aspecten, vindt u bij Kloosterman, een latere bewoner (zie link).