In de aan Jacobus gewijde kerk stond een Jacobusaltaar.
Volgens Magnin was aan dat altaar een vicarie verbonden en vonden er in 1538 schenkingen van land plaats aan zowel de vicarie als aan het altaar. Roemeling meent dat er geen sprake was van een vicarie (dat wordt ook niet vermeld in de kerkeboeken), maar dat de giften aan de patroonheilige werden gedaan. Hoe dan ook, zal er toch een plek geweest moeten zijn om de giften te registreren. Je kunt land immers niet zomaar op een altaar laten liggen.
Ondanks de bezwaren van Roemeling benoemen we hier, voor het gemak, toch een vicarie op het Jacobusaltaar.
Volgens Magnin kreeg de vicarie op Sint-Jacobsdag 1538 bij testament van de weduwe Geye Tymenss land. Haar eerder overleden man, Boke, had al eerder aangrenzend land geschonken. Ook in 1538 ontving het Jacobusaltaar een stuk grasland van Lutghert Harmens. Roemeling noemt de beide schenkingen in 1538 wel, maar geeft aan dat ze gegeven werden aan de patroonheilige.
Roemeling en Magnin plaatsen deze kerk met altaar en vicarie onder Roderwolde.