Tijdens de zware stormvloeden in 1530 en 1532 werden vele Zeeuwse dorpen voorgoed door de zee verzwolgen. Een van die dorpen was Nieuwlande. De restanten liggen in het tegenwoordige ‘Verdronken land van Zuid-Beveland’ en vallen tweemaal per dag bij eb droog. Het dorp werd bekend als vindplaats van grote aantallen pelgrims- en profane insignes daterend uit de periode 1250 – 1530. Een aantal van die insignes was afkomstig uit Santiago. Het is dan ook reëel te veronderstellen dat middeleeuwse inwoners van Nieuwlande een pelgrimsreis naar Spanje ondernomen hebben. Een van hen was Jacob van Nieuwlande, die in 1410 op bedevaart ging.
Bijna zeshonderd jaar later volgden Guus en Nel Schipper de voetsporen van hun middeleeuwse buurman als ze voor de derde keer op weg gaan naar het graf van Jakobus. Het was aan de buitenwereld moeilijk duidelijk te maken waarom de oude pelgrimswegen naar Santiago de Compostela bleven trekken. Twee keer naar Santiago fietsen was toch wel genoeg? Een derde keer kon alleen maar tegenvallen. Maar vooral Guus wilde nogmaals naar Santiago. Hij wilde opnieuw de duizend jaar oude weg volgen. De weg die ook Jacob van Nieuwlande naar het graf van de apostel had gevoerd. Fietsen in de voetsporen van zijn middeleeuwse buurman. Gelukkig had Nel geen bezwaar tegen een nieuwe tocht en dus trokken ze in de zomer van 2008 opnieuw naar de apostelstad in Noordwest-Spanje. Ze maakten gebruik van de St. Jacobs Fietsroute en reden via Chartres, Tours, Poitiers en Dax naar de Pyreneeën. In Spanje volgden ze vanzelfsprekend de Camino Francés.
Hun dagboeken vormen de basis van dit reisverslag. Ook dit keer maakte de tocht een overweldigende indruk op hen en kwamen ze in contact met andere pelgrims. De ontmoetingen met een Nederlandse pelgrim die ze ook tien jaar geleden op hun eerste reis gesproken hadden, wierpen voor hen wederom de vraag op of dit toeval was of dat dit moest gebeuren.
Ze snoven tijdens hun tocht weer de middeleeuwse sfeer op, die nog altijd om de oude pelgrimswegen en in de stadjes hangt en gingen terug in de tijd aan de hand van Jacob van Nieuwlande. Soms leek hij zelfs aanwezig te zijn in kerken, kapelletjes en kloosters, op wegen en op bergpassen. In een aantal korte fragmenten wordt de lezer daarom ook teruggevoerd naar de pelgrimage van Jacob in 1410, maakt hij kennis met de gevaren onderweg en beleeft hij Jacobs angsten, eenzaamheid, uitputting en wanhoop. Hij wordt deelgenoot gemaakt van zijn vertrouwen in de heilige Jakobus en van zijn beleving van de vele mirakels onderweg, zoals de ‘Heilige Traan’ in Vendôme en het hoofd van Johannes de Doper in Saint-Jean-d’Angely.
Hiermee wordt de eeuwenoude pelgrimsroute in een historisch perspectief geplaatst. Veel blijkt in die zes eeuwen te zijn veranderd, maar niet alles. Het belangrijkste verschil is, dat voor Jacob van Nieuwlande het graf van de apostel het doel van zijn bedevaart was, terwijl Guus en Nel Schipper veel meer geboeid waren door de weg die ze volgden.