In “Gods wegen” loopt Marijke Schermer stukken van het Brabantse Kloosterpad. Op haar weg vergezellen zuster Cornelia, pelgrim Linda en Belinda en priorin Maria Magdalena haar. ook wandelt ze een stuk met haar moeder, die als jong meisje naar de kostschool van de Zusters van Liefde werd gestuurd, en daar geruisloos leerde huilen.
Wat maakt iemand tot een personage? vraagt Schermer zich tijdens het wandelen af. Wat ziet een schrijver als ze wandelt? En wat heeft ze gemeen met iemand die het leven in een religieuze orde verkiest boven het leven daarbuiten? Met haar adembenemend trefzekere zinnen neemt Schermer je mee in haar onderzoek naar herinnering, feit en fictie, en waarnemen en scheppen.