Emilio en Mercedes hebben wat spaargeld, twee dochters en er is een baby op komst. Een tweede huisje aan zee lijkt een goed idee. Ze vinden dat in een dorpje in het noordwesten van Spanje. Het is de lente van 1984. Terwijl het jonge gezin daar nestelt, begint de geschiedenis zich groots te ontvouwen.
We gaan terug naar de winter van 1633 en ontmoeten Juan en Juliana, die net hun derde baby hebben verloren; we beleven een pelgrimstocht in 1946 met Luis en Teresa, en we schuilen met het hele dorp in een grot tegen het geweld van de Spaanse burgeroorlog in 1937. En we zijn erbij wanneer honderd miljoen jaar geleden een ammoniet sterft en ook wanneer die in 1995 door een kind wordt teruggevonden.
Alles gebeurt op dezelfde plek en op hetzelfde moment, in dat dorp dat maar vierendertig huizen telt, een kerk en geen kroeg. We zijn getuigen van het ontstaan van de wereld. De Spaanse schrijver Juan Gómez Bárcena gebruikt op meesterlijke wijze de literatuur om te vertellen wat documenten en wetenschap niet kunnen.