De dichter Juan Ramón Jiménez (1881 – 1958), winnaar van de Nobelprijs voor literatuur in 1956, is een cruciale figuur in de Spaanse letteren en niet alleen omdat hij de “geestelijke vader” en leermeester van de belangrijke Generatie van ’27 was, maar vooral vanwege het belang en de kwaliteit van zijn poëzie. In eerste instantie sterk beïnvloed door het Franse symbolisme, kenmerkt zijn poëzie zich later door eenvoud en suggestie. Eén van de mijlpalen in die ontwikkeling is de bundel prozagedichten Platero en ik, ontstaan tussen 1906 en 1912. Centraal in deze bundel staat een ezel, Platero, en het geboortedorp van de dichter, Moguer, in Andalucië. Als een poëtische persiflage van Don Quichot trekt het ik-personage op zijn ezel door het dorp en zijn omgeving en beleeft daarbij allerlei avonturen op kleine schaal.
Sinds zijn verschijnen, eerst in 1914 als “gekuist” kinderboek met de helft van het totale aantal gedichten, later in 1917 de volledige tekst, heeft Platero en ik een enorme populariteit verworven. Niet alleen in de Spaanse literatuur, waar het als een soort moderne klassieker geldt, maar ook internationaal: na Don Quichot is Platero en ik het meest vertaalde Spaanse literaire werk.