Home » Pelgrimsgedichten Regio Amsterdam
Van cruciaal belang is het om zelf op pad te gaan op de zoektocht die zo oud is als het leven zelf.
De schat der wijze ligt niet op een verborgen plaats bij het eindpunt maar rijgt zich aaneen in een lange reeks ontmoetingen en ervaringen onderweg.
Natuur gaf ons een motor mee
van ‘t allerbeste merk
Gaf ons een hart en longenpaar,
Gezond, gaaf, goed en sterk.
En een paar flinke benen,
een groot geluk op aard.
Wie die niet leert gebruiken
is niet zo’n motor waard
Wij lopen de Vierdaagse mee
vol levenslust en moed.
Als goede lopers blijven wij,
altijd op goede voet.
Want wij zijn één voor allen
en allen zijn wij één.
Zo willen wij door Neêrland
en door het leven heen
En heeft de motor afgedaan
Want ook een motor slijt
Dan zit ik in mijn leuningstoel
Vervuld van dankbaarheid
Dan gaan mijn ogen naar de wand
Daar hangt een souvenir
Aan jeugd, aan sport aan wandelvreugd
Aan dagen van plezier
We Remember Them
Bij het opkomen en ondergaan van de zon, denken wij aan hen.
Bij het waaien van de wind en in de kilte van de winter; denken wij aan hen.
Bij het opengaan van de knoppen en bij de wedergeboorte van de lente; denken wij aan hen.
Bij het blauw van de lucht en in de warmte van de zomer; denken wij aan hen.
Bij het ritselen van de bladeren en in de schoonheid van de herfst; denken wij aan hen.
Bij het begin van het jaar en wanneer het eindigt, denken wij aan hen.
Zolang wij leven, zullen ook zij leven, want zij zijn nu een deel van ons als wij hen gedenken.
Als we moe zijn en kracht nodig hebben, denken wij aan hen.
Wanneer we verloren en ziek van hart zijn, denken wij aan hen.
Wanneer we moeilijke beslissingen moeten nemen, denken wij aan hen.
Als we vreugde hebben die we graag willen delen, denken wij aan hen.
Als we prestaties hebben die op hen gebaseerd zijn, denken wij aan hen.
Sylvan Kamens & Rabbi Jack Riemer.
t Was boven op de berg dat ik begreep en besloot het nooit meer te vergeten
’t Was boven op de berg dat ik begreep wat ik al zo lang had moeten weten
Diep onder mij het zachte groene dal, wit boven mij de wolken in het blauw
’t Was boven op de berg dat ik begreep wat ik nooit meer vergeten wou
Geen stem, geen vuur vanuit een struik gewoon de vage bergen in de mist
’t Was boven op de berg dat ik begreep dat ik dit al langer wist
Altijd, altijd
Geen donderslag bij heldere hemel ook niet de bleke sikkel van de maan
’t Was boven op de berg dat ik begreep Ik kan ook zonder angst bestaan
Was het de wind die mij vertelde je bent nooit alleen op deze aarde
’t Was boven op de berg dat ik begreep wat ik al lang bewaarde
Was het de warmte van de zon de geur van steen, door mij herkend
’t Was boven op de berg dat ik begreep je bent nooit alleen als je samen met jezelf bent
Altijd, altijd
Bram Vermeulen, 1946 – 2004
’s Morgens vroeg vertrekken te voet,
heb er zin in, ben vol goede moed.
Halverwege en na een keer pauzeren,
begint mijn energie langzaam in te teren.
Het tempo gaat dan automatisch omlaag
en steeds nadrukkelijker de vraag:
“hoe lang nog, wanneer krijg ik rust?”
Maar als ik dan denk ”nu ben ik uitgeblust”,
biedt de herberg een douche, een avondmaal,
en mijn lichaam en geest snel weer optimaal.
Langzaam groeit in mij de zoeker
in rusteloze nachten komt in mijn ziel
de pelgrim op bezoek met vertelsels
over het oneindige en met oude vragen
wie ben je? Waarom ben je op aarde,
heb je daar nog nooit over na gedacht?
Ja, ja maar hoe zou ik dat moeten weten?
Heb je dan nooit stil neergezeten in je ziel
en geluisterd naar de zuchten van Ene?
Zoek mij toch, zegt de Ene, ga op reis,
neem je ziel als gids, wordt een zuivere zoeker.
En zo ga ik op weg, in donkere nachten,
waarin het luisteren mij als een droom overvalt,
weet ik waar ik moet gaan, mensen op de tocht
onthullen mij de weg, noemen namen,
en nu ben ik op reis naar het geheim van het bestaan
het licht achter het licht, de stilte in de stilte.
In de herbergen langs mijn weg
word ik begroet door andere pelgrims.
Had ik de geborduurde gewaden van de hemel,
doorweven met gouden en zilveren licht,
De blauwe en de schemerige en de donkere gewaden
van nacht en licht en het halve licht,
zou ik de gewaden onder uw voeten spreiden:
Maar ik, arm als ik ben, heb alleen mijn dromen;
Ik heb mijn dromen onder uw voeten gespreid;
Loop zacht, want je loopt op mijn dromen.
Altijd zijn er wel vogels,
altijd de wind of de waterstromen,
de bronnetjes soms of passanten.
Altijd zijn er de bomen en de wolken die je groeten
of de strakke blauwe hemel.
En de zijwegen en kruispunten die vragen om een keuze.
Altijd zijn er je gedachten die meetrekken als engelen
of als duivels die je plagen.
Alleen wandelen bestaat niet.
Wandelen brengt je ook altijd weer
op je innerlijke weg en brengt je thuis.
Als je geen woorden vindt, begin met te luisteren.
Als je naar inzicht zoekt, open de ramen.
Als je geen uitkomst ziet, leer om te wachten.
Als je weinig geduld hebt, oefen het zaaien en oogsten.
Als je geen inspiratie vindt, ga dan de straat op.
Altijd is er een weg.
Als je een droom hebt, durf te springen.
Als je met vragen zit, ga ermee in de wind staan.
Als je soms vleugels mist, kijk genoeg naar de wolken.
Als iets moet groeien, laat het zijn gang gaan.
Als iets je lief is, hou het niet vast.
Elke morgen gaan wij op weg
elke morgen gaan we verder
dag na dag roept de weg ons
de weg naar Compostela
Ga door, ga door
en houd vol
God helpt ons
Aardse weg en weg van geloof
duizendjarige weg van Europa
de melkweg van Karel de Grote
de weg van alle Jacobijnen
Ga door, ga door
en houd vol
God helpt ons
En aan het einde van het vasteland
wacht sint Jacobus op ons
zoals altijd zijn glimlach gericht
op de ondergaande zon in Finisterre
Ga door, ga door
en houd vol
God helpt ons
Pelgrim, waar ga je heen?
waarom maak je deze lange reis
wandelaar, waar ga je heen?
met je rugzak voor alle bagage
Misschien weet je niet
wie je leidt op deze weg
dat kan het geloof zijn
misschien ben je geen christen
Meer dan duizend jaar geleden
is dit grote avontuur geboren
wandelaar, je bent de afstammeling
van de mensen die dit hebben doen ontstaan
Je zult door streken gaan,
door steden, burchten, dorpen
de stenen zullen je de geschiedenis
vertellen van de pelgrimage
Je zult rivieren oversteken,
bergen en de Pyreneeën
gisteren nog was hier de grens
urenlang zul je omhoog klimmen
Dan zul je in Spanje zijn
op de ‘camino’ zul je lijden
zoals keizer Karel de Grote
die hier ook heen is gegaan
Met de Basken zul je zingen
de wijn van Rioja zul je drinken
de zon van Castilië zal op je branden
en je zult komen tot Galicië
En dan, alleen temidden van vele anderen
zul je van verre de kathedraal
van de apostel zien staan.
Je zult de weg nooit meer vergeten.
Vandaag ben ik gaan lopen
Ik was het maanden al van plan
Maar pas toen iedereen gezegd had dat het niet kon
Ging ik lopen
Kijk me lopen toch
Hier loop ik dan
Vandaag ben ik gaan lopen
Ik heb de meningen geteld
En heb bedacht dat het niets uit maakt
Ook als men niks vind
Wordt zelfs dat nog als een mening je verteld
Vandaag ben ik gaan lopen
En waar ik loop is van nu af aan een weg
Vandaag ben ik gaan lopen
Ik maak me klein bij elk geluid
Ik ben veel banger dan ik was
Toen ik nog stil stond
Mag zo wezen
Maar ik kom eindelijk
Ik kom eindelijk vooruit
Vandaag ben ik gaan lopen
En waar ik loop is van nu af aan een weg
Kijk me lopen, 7 sloten
Hoogste bergen andersom
Ik ben hoe dan ook gaan lopen
Ik zie wel waar ik kom
Diepe dalen, mooie paden
Ik glim bij wat ik zachtjes
haast onhoorbaar fluisterend zegt
Waar ik gelopen heb
Is van nu af aan van een weg
Vandaag ben ik gaan lopen
Omdat dat is wat ik wou
Heb geen idee waarom men zei dat het niet kon
Zeg liever ga maar, dat is leuk
En moet je doen
Want kijk me lachen man
Hier loop ik nou
Mijn eenzaam leven wandelt in de straten,
Langs een landschap of tusschen kamerwanden.
Er stroomt geen bloed meer door mijn doode handen,
Stil heeft mijn hart de daden sterven laten.
Kloosterling uit den tijd der Carolingen,
Zit ik met ernstig Vlaamsch gelaat voor ‘t raam;
Zie menschen op een zonnig grasveld gaan,
En hoor matrozen langs de kaden zingen.
Kunstenaar uit den tijd der Renaissance,
Teeken ik ‘s nachts den glimlach van een vrouw,
Of buig me over een spiegel en beschouw
Van de eigen oogen het ontzaglijk glanzen.
Een dichter uit den tijd van Baudelaire,
Daags tusschen boeken, ‘s nachts in een café
Vloek ik mijn liefde en dans als Salomé.
De wereld heeft haar weelde en haar misère.
Toeschouwer ben ik uit een hoogen toren,
Een ruimte scheidt mij van de wereld af,
Die ‘k kleiner zie en als van heel veraf,
En die ik niet aanraken kan en hooren.
Toen zich mijn handen tot geen daad meer hieven,
Zagen mijn oogen kalm de dingen aan:
Een stoet van beelden zag ik langs mij gaan,
Stil mozaïkspel zonder perspectieven.
Pelgrim zijn is je pelgrimsstaf nemen en op weg gaan,
je kleine zekerheden verlaten om te ervaren wat en wie de Grote Zekerheid is, en daarop mogen steunen als op een staf.
Pelgrim zijn is onderweg zijn met een lege broodzak en je toch rijk voelen.
Terug thuis komen met een rugzak volonvergetelijke herinneringen.
Pelgrim zijn is je een stuk van de Weg voelen worden,
je over bergen en grenzen heen werken, geloven dat het Doel voor je ligt.
Pelgrim zijn is doorheen de schoonheid van de natuur iets van de Kunstenaar vermoeden en geloven dat Hij ook jou wil kneden en vormen.
Dat hij ook in jou Zijn Schoonheid wil leggen.
Pelgrim zijn is het brood breken met anderen,
en méér terug krijgen dan je gegeven hebt;
Je leven delen met een vriend en voelen dat de Andere mee stapt.
Pelgrim zijn is je laven aan de bron en ervaren hoe leven-gevend water kan zijn.
Is op zoek gaan naar de diepste Bron van jouw leven.
Pelgrim zijn is het kruis van jouw leven niet langer wegstoppen maar het opnemen en ontdekken dat je het dragen kan.
Pelgrim zijn is de steen, die je meezeult, onderweg achterlaten en nieuwe stenen vinden om met je leven iets moois te bouwen.
Pelgrim zijn is fluiten van vreugde omdat je – doorheen veel zweet en moeite -het Doel in zicht krijgt.
Pelgrim zijn is jouw kleine hand in Zijn grote hand leggen;
geloven dat jouw naam in Zijn palm geschreven staat;
vertrouwen dat Hij je draagt en nooit laat vallen.
Pelgrim zijn is een schelp vinden, er blij om zijn, maar ook weten dat het maar een halve schelp is …
Er zeker van worden dat je pas lééft als je jouw oren, jouw handen als een schelp opent voor anderen.
Luc Herbots
Troost op moeilijke dagen, een glimlach wanneer verdriet binnendringt,
een regenboog om de wolken te volgen, een glimlach om je lippen te kussen,
zonsondergangen om je hart te verwarmen, omhelzingen wanneer de geesten verslappen,
schoonheid voor je ogen om te kunnen zien, vriendschappen om je wezen op te fleuren,
geloof zodat je kunt geloven, vertrouwen voor wanneer je twijfelt,
moed om jezelf te kennen, geduld om de waarheid te aanvaarden,
Liefde om je leven te voltooien.”
Ralph Waldo Emerson, 1803–1882
Voor de reis wens ik je,
dat de weg je tegemoet komt,
de wind steeds in je rug is,
de zon je gezicht verwarmt,
en zachte buien je velden beregenen,
en dat God, tot ons weerzien,
je bewaart in de palm van Zijn hand.
ik vroeg hem: zeg waar is je reis naar toe
je naam wordt oud, je schoenen zijn versleten onderhand
en ben je al dat zwerven nog niet moe
het wordt al bijna donker, de weg is lang naar huis
ik weet een bron die reizigers verkwikt
die wonderwel ontspringt daar op die heuvel met dat kruis
de pelgrim zag me aan, hij keek verschrikt
Ik weet het, sprak de pelgrim, die is er inderdaad
de oorsprong van het leven en de deugd
je wordt opnieuw geboren, zegt men als je er in baadt
en krijgt ’n nieuwe naam, een tweede jeugd
kom volg mij beste pelgrim en blijf niet langer staan
je wilt toch vinden, naar ‘k veronderstel
het spreekwoord zegt: wie zoekt, die vindt, ik kom er net vandaan
daarom ken ik de weg hier wonderwel
Het spijt mij, zei de pelgrim, ’t vinden is maar schijn
mijn wegen zijn bepaald door zon en maan
voor mij is er geen waarheid dan onderweg te zijn
en ‘k heb nog eeuwen lang alleen te gaan
toen ik hem zag vertrekken die stille vreemdeling
ontvouwde zich een angstig visioen
terwijl hij langzaam verder tastte in de schemering
en zelden heb ik zo gehuild als toen…
Het is ophouden rondom zichzelf te draaien.
Het is zich niet laten opsluiten.
Het is geen kilometers verslinden,
maar zich openstellen voor anderen,
hen ontdekken, hen tegemoet gaan.
De dag haat toch niet de nacht omdat hij zwart is?
De zon verbrandt toch niet de maan omdat ze blank is?
De bij verjaagt toch niet de vlinder omdat hij uit dezelfde bloem drinkt?
De merel doodt toch niet de nachtegaal omdat zijn liedje anders klinkt?
Waarom haat, verbrandt, verjaagt en doodt de ene mens dan wel de ander?
Toch niet omdat hij anders is?
Toen de stilte brak in zijn hoofd onder druk van de wereld die hij zelf had toegelaten,
strikte hij op een ochtend zijn schoenen,
zocht naar woorden voor een afscheid en vertrok zonder nog iets te zeggen
op weg naar een beeld waar hem verlossing scheen, naar een veld ver weg onder sterren.
Maanden schreef hij met de afdruk van zijn voeten, zijn naam in de huid van oude wegen.
Trok stofsporen als een web tussen stad en stad en stad op weg naar zijn doel.
En op de telmaat van zijn passen formuleerde hij zorgvuldig de vragen die hij stellen zou als zijn tocht was afgelegd.
Aan de sterren zou hij de woorden vragen om te beschrijven wat zijn hart niet meer zeggen kon, aan de vier winden de gedachten die hij zelf niet vormen kon
en de rotsen aan het einde van zijn reis zou hij smeken hem zijn eigen weg te duiden die hij was krijtgeraakt
Maar toen hij knielde na een tocht van maanden voor de poorten van zijn doel hadden zon en wind en stof en regen al zijn vragen uitgewist
De woorden van zijn hart had hij een halve weg terug al gelezen in de dans van vonken boven een avondvuur,
zijn verstarde gedachten waren nooit zo helder verwoord als door elke zucht van zijn eigen ademtocht bij elke pas die hij naar hier had gezet en zijn toekomstweg stond geschreven in de lijnen van een kiezelsteen die hij weken eerder al had geraapt bij de monding van een rivier.
Toen hij knielde op een Spaans veld onder de sterren hadden zijn vingers alle antwoorden al gelezen telkens als zij streken als een stille mantra over de ribbels van de schelp om zijn hals en geklonken in het ruisen van de kalme zee in haar holte waar hij naar had geluisterd op stille avonden in andere velden onder andere hemels van sterren.
Wandelaar, jouw voetstappen
zijn de weg, niets meer;
Wandelaar, er is geen weg,
de weg maak je al lopende.
Al lopende maak je de weg,
en als je omkijkt,
zie je het spoor,
dat je nooit meer zult
bewandelen.
Wandelaar, er is geen weg,
alleen de rimpelingen
van de zee.
Wandelen…
in de natuur met beide benen stevig op de grond
in gezelschap van een ander
in het teken van de AnderWandelen…
met open ogen
met open oren
met een ontvankelijk hartWandelen…
is vertragen
is vereenvoudigen
is verdichten van ervaringenWandelen…
is loslaten
is verstillen
is vertrouwenWandelen…
leidt op een natuurlijke wijze tot verwondering en dankbaarheid
leidt tot het besef van verbondenheid met alle schepselen en de Schepper
leidt tot het activeren van jouw verbeeldingWandelen…
is de haast uit je hoofd halen
is het natuurlijke tempo van de ziel volgen
is open komen voor wat er zich in het hier en nu aandient… en als het ons gegeven wordt onderweg misschien iets van de Ander ervaren
Een wens voor jou in drie dimensies:
Vrede met wat was
Vreugde met wat is
Alle goeds voor de toekomst
Het Nederlands Genootschap van Sint Jacob
Janskerkhof 28 a
3512 BN Utrecht
KvK nummer: 40447304
BTW nummer: NL 8039.95.635.B01
IBAN: NL41INGB0005151146
IBAN: NL41INGB0005151146