In zijn debuut “De ogen van de muskusos” neemt Paul de Marez zijn lezers mee op een fascinerende reis. Met stok en rugzak trekt hij er maandenlang op uit, met onderweg een aandachtig oog voor de zin der dingen. Soms wordt hij wakker tussen zachte lakens en inspirerende engelen, dan weer in een oude gevangeniscel of een devoot kloosterbed. Er zijn de ontmoetingen met kunstenaars en daklozen, de ritueel geofferde veenman, de gedreven nerd en de oude schriele schepper. Er zijn overgave aan de weg zelf en de verstillende momenten, alleen in de natuur.
Zijn spirituele voettocht brengt hem over kleine paadjes, langs rivieren en gebergten, naar de sarcofaag van Broeder Isidoor in Kortrijk naar een verdwenen graf in het Hoge Noorden. Op zoek naar de vele gezichten van “het God”. Al stappend laat de ziel zich horen en op de ruige hoogvlakte in het Hoge Noorden valt de puzzel in elkaar.
Zie Ultreia 83