Van 1357 tot 1786 kende Roermond een Broederschap met als volledige naam: BROEDERSCHAP VAN DE H.JACOBUS DE MEERDERE (CONFRATERNITAS SANCTI JACOBI MAIORIS RURAEMUNDENSIS) en als devies: “PAX IUSTITIAE FRUCTUS” “Vrede is de Vrucht van Gerechtigheid”. De opheffing in 1786 was het gevolg van een decreet van Jozef II, Keizer van het Oostenrijks-Habsburgse Rijk, waarbij ook het Overkwartier van het toenmalige Hertogdom Gelre met hoofdplaats Roermond behoorde.
Van Bree geeft in zijn artikel een uitgebreide geschiedenis van deze Jacobusbroederschap. Een broederschap bestond in zijn algemeenheid uit leden die de pelgrimstocht naar Santiago de Compostela hadden volbracht of betrokken waren bij een gasthuis voor pelgrims naar die bedevaartsplaats. De leden kwamen met name uit de gegoede burgerij en de broederschap bleef een exclusief gezelschap met niet meer dan circa 10 leden. In 1357 werd de kapelaan van het hoofdaltaar in de Heilige Geestkerk in deeltijd aangesteld door de broederschap voor het periodiek lezen van missen. In de loop der tijd vergaarde de broederschap veel land en huizen en de pacht en huur daarvan leverden de inkomsten. Van die inkomsten werden de kosten voor het altaar en de liefdadigheid betaald (met name uitdeling van roggenbrood), naast incidentele kosten voor een requiem voor overleden broeders. Een groot deel van de inkomsten werd gebruikt voor de jaarlijkse teerdagen op de maandag na Sint Jacob.
In 1554 was er een grote stadsbrand in Roermond en is bijna alle archiefmateriaal verloren gegaan. Het is niet meer te achterhalen of Roermond in de middeleeuwen veel pelgrims ontving op weg naar Compostela. Het bestaan van een Jacobsbroederschap alleen is daar geen aanwijzing voor het bestaan van een gasthuis en zo ja, de omvang ervan is eveneens onbekend.
In het begin van de Tachtigjarige oorlog werd Roermond in 1572 ingenomen door de Staatse troepen en grootschalig geplunderd. Tot het Twaalfjarig bestand in 1609 bleef het Maasdal oorlogsgebied en werd economisch ernstig verzwakt. Daarna trad wel enig herstel op. De broederschap veranderde wel, het bezit werd minder, er werden veel minder missen gelezen (van 5 missen per week in 1496 ging het uiteindelijk terug tot 1 per 2 weken in de 18e eeuw) en er werd minder aan liefdadigheid gedaan. Het werd meer een gezelligheidsvereniging. Rond 1700 werden ook tijdelijk geen teerdagen meer gehouden. Later weer wel, maar in enigszins afgeslankte vorm. In 1754 ging de liefdadigheid over naar de overheid en stopte de uitdeling van roggenbrood aan de behoeftigden.
Doordat Roermond staatkundig grotendeels buiten de Republiek en het Koninkrijk der Nederlanden bleef konden katholieke instellingen blijven bestaan. De Jacobsbroederschap ging zo langzaamaan naar het einde tot deze per keizerlijk decreet in 1786 werd opgeheven (bij welk decreet overigens ook de kloosters werden opgeheven en hun bezittingen geconfisqueerd). Uiteindelijk was er voor de broederschap een batig saldo van 865 guldens dat aan de overheid werd afgedragen.
In het bestand over bedevaarten in Nederland van het Meertensinstituut wordt aangegeven dat het belang van de bedevaart naar Santiago niet blijkt uit het bestaan van deze broederschap.