In 1951 werd De Kruiskerk in gebruik genomen. Het ontwerp was van Prof. Ir M.F. Duintjer, een toen nog niet zo bekende architect, die later o.a. ook de ‘Kolenkit’ in Amsterdam-West ontwierp. Niet iedereen was gelukkig met het als gedurfd beschouwde ontwerp, maar in de pers kreeg de Kruiskerk veel aandacht. Naast kritiek (op de kleine raampjes) was er veel waardering : “Deze kerk is zeer bijzonder. De ruimtewerking is een totale verrassing”. En in Vrij Nederland schreef Rein Blijstra:”Het interieur vooral vaagt alle gedachten aan ‘iets van vroeger’ weg: de merkwaardige ijle stemming, vrolijk tintelend en spiritueel, kweekt in de eerste plaats ontvankelijkheid”. “Het komt natuurlijk door die gekke raampjes”. “Het is de harmonie van het geheel die ons de indruk geeft, dat het zo moest en niet anders”.
Natuurlijk vielen ook de elementen op die aan rooms-katholieke kerken deden denken : het grote kruis boven de buitendeur, de schilderingen op de pilaren en de knielbanken, maar echte protesten schijnt dit niet opgeleverd te hebben. Boven de buitendeur staat ook in grote letters te lezen ‘Jezus Christus is Heer’.
Het kruis wordt gezien als het belangrijkste symbool van de christelijke kerk, omdat hiermee het lijden van Christus in herinnering wordt gebracht. Het kruis hangt daarom prominent boven de ingang van de kerk en binnen hangt, aan de muur naast de preekstoel, een houten kruis dat de Pauluskerkgemeente meebracht bij de verhuizing naar de Kruiskerk in september 2003.
De pilaren van de kerkzaal zijn versierd met schilderingen door de kunstenaar J. Ooms. De Kruiskerk zelf bracht de schilder op het idee voor de pilaarschilderingen. Omdat Paulus in Efeze 2:20 en Johannes in Openbaringen 21:14 de apostelen ‘pilaren’ en ‘fundamenten’ van de kerk noemen, vond J. Ooms dat op de pilaren van de Kruiskerk Jezus (het fundament) en de twaalf apostelen moesten komen te staan. De gemeente ziet Ooms als levende stenen gevoegd tussen fundament en pilaren.
Ook dacht Ooms aan de twaalf zonen van Jacob, de stamvaders en fundamenten van het volk Israël. Middels de pilaarschilderingen wilde Ooms het verband leggen tussen de zegeningen van Jacobs zonen in Genesis 49 en de door Jezus geroepen en uitgezonden apostelen, namelijk: de twaalf zonen van Jacob als stamvaders van het oude en de apostelen als begin van het nieuwe verbond.
Het liturgisch centrum is naar het oosten gericht. Ooms heeft in de schilderingen dit geaccentueerd door de apostelfiguren te laten kijken naar de oostelijke pilaar met de ten hemel rijzende Christus (boven de preekstoel in het liturgisch centrum).
De vier hoekkolommen vormen een vierkant in het schip tussen het balkon en de trappen naar het liturgisch centrum. Op elke hoekkolom houdt de apostel met de handen een net vast, om als het ware daarin de in de kerk samengekomen mensen te vangen. De apostelen zijn immers ‘vissers van mensen’. Het gaat hier om Petrus, Petrus, Jacobus Minor, Jacobus Major en Simon Zelotes. De overige apostelen zijn op de daartussen staande kolommen zonder netten afgebeeld.
Aan de onderkant van de kolommen heeft Ooms steeds afgebeeld waar de apostelen hebben gewerkt. Vaak worden de apostelen weergegeven met het marteltuig waarmee we gedood werden zoals in apocriefe boeken beschreven wordt. Ooms heeft dat bewust niet willen doen en wil zich houden aan de informatie uit het Nieuwe Testament.
Op de eerste foto links wordt de pilaarschildering in het geheel weergegeven. Onder een vogel (duif?) is Jacobus Major geschilderd, die zoals hierboven vermeld niet herkenbaar is aan de bekende attributen. Hij houdt in zijn handen een net vast, met daarin allerlei figuren uit Jeruzalem, o.a. priesters. (zie 2e en 4e foto van links) Dit had te maken met de zijn taak als leider van de Christelijke Gemeente te Jeruzalem. Helemaal onder de pilaarschildering staat zijn naam vermeld: Jacobus Major. (zie 3e foto )