Uit 1375 stammen de eerste verwijzigingen naar het Sint-Jacobsgasthuis en de gelijknamige broederschap. Deze broederschap had de zorg voor het gelijknamige gasthuis.
Het broederschapshuis lag aan de Oudegracht (tegenwoordig nr 213) en liep door tot aan de Springweg. De verbindingsstraat tussen de Oudegracht en de Springweg heet(te) Jacobsgasthuissteeg. Het bestond uit een eetzaal, een kapel en een zgn. beyert, die onderdak bood aan doortrekkende pelgrims. Verder waren er nog enkele woningen, waarvan de huuropbrengst een bron van inkomsten vormde voor het gasthuis.
Er is weinig bekend uit de 14e en 15e eeuw. Begin zestiende eeuw lijkt het gasthuis nog redelijk aan zijn oorspronkelijke functie, de opvang van pelgrims, te voldoen.
Tussen 1592 en 1599 schreef de Utrechtse jurist en oudheidkundige Aernout van Buchell in zijn boek, getiteld: Trajecti Batavorum descriptio: dat de oorsprong van het Jacobsgasthuis enigszins uit het oog was verloren: in plaats van over hen, die naar Compostela gaan, sprak hij over hen, die daarheen zouden gaan. Hij rangschikte het Jacobsgasthuis onder de mooiste panden aan de Oudegracht.
Na de reformatie, in 1586, besloot de raad van Utrecht de broederschap op te heffen en het gasthuis te verkopen. Het werd echter pas in 1642 in gedeelten aan particulieren verkocht. Het werd verbouwd tot woonhuis.
In de 18e eeuw kreeg het een nieuwe voorgevel. In de 20e eeuw werd het met de belendende panden als bedrijfspand ingericht.
In 1972 heeft de gemeente Utrecht deze panden aangekocht. Er werd een plan voor restauratie en verbouwing gemaakt. Echter vlak voor de start van de bouw in 1977 zijn een aantal belangrijke monumentale aspecten van de panden door brand verloren gegaan.
Ter herinnering aan deze verbouwing werd in 1994 boven de poort van de Jacobsgasthuissteeg een gevelsteen aangebracht.